Gods eigen Samme Het laatste nummer van het literaire blad Parmentier’ is gewijd aan de holocaustliteratuur. Welke taal kan de verschrikkingen van Auschwitz beschrijven die onbeschrijfelijk die ‘onbeschrijfelijk’ zijn, vraagt een redacteur zich af. Toch moet het verhaal verteld worden, soms als strip zoals Maus’ van Art Spiegelman. Daar doen we er plaatjes bij. Want wat kan een woord, een zin, een tekst? Ik twijfel of een woord de herinnering brengt, dichtte Pernath. Over deze onmacht van de taal schreef Miriam Guensberg een van de indrukwekkendste romans die ik in jaren las, het huiveringwekkende Saternacht, waarin de oorlog en dan vooral die van haar Pools-joodse vader nadrukkelijk een rol speelt, zo als dat ook in haar vorige boeken het geval was. In de kampen leerde de vader van hoofdpersoon Nidia dat het gaat om macht en blinde razernij. Je moet leren die te beteugelen zegt hij tegen zijn dochter. Rede tegen vervoering. Taal tegen woede. Taal verliest, maar taal is het enige dat Nidia kan inzetten in haar verdriet om het verlies van haar dertigjarige zwaar gehandicapte zoon Samme (Gods Samme). Pas op zijn zestiende zei hij iets. Jij kon niet praten, schrijft ze in de brief aan haar gestorven kind die het boek zijn vorm geeft. En zelf? Nidia zocht haar troost in woorden. Woorden om het zwijgen op te heffen in het woordloos bestaan van haar grote zoon in zijn Elvis T-shirt en met een Barbiepopje tegen zich aangeklemd. Deze paradoxale roman (een boek, een woordenstroom om de onmacht van woorden te benoemen) kent de gelaagdheid van alle grote kunst. De psychologische laag vertelt een verhaal met voldoende vlees op de botten over Nidia, haar passies, haar moederschap, de haast ondraaglijke zorg om haar zieke kind, haar joodse vader die spot met joodse spijswetten, haar moeder die pa laat zitten met zijn dochters en een halfjaar later sterft aan borstkanker, haar zusje dat met pagekopje en colbertje hobbelt van feminisme naar communisme om dan troost te zoeken in Israël, en, de mooiste bijrol in een roman ever’, mongooltje en dichteresje Roosje, vriendinnetje van Samme en Nidia. De tweede laag, de taalfilosofische die ik al aanduidde, is groots van eenvoud en zeggingskracht. Haar vader zegt een keer tegen Nidia dat hij droomde dat hij de taal kwijt was. En dat hem dat opluchtte. Hij kon weer ademhalen. Een schrijfster moet schrijven en dat is schreeuwen tegen de onmacht, tegen de leegte, staat er, maar dat gebeurt in een wittgensteiniaans besef van het onvermogen maar tegelijk ook van de kracht van taal. Om tegenover de ratio van de taal het bloed van de passie te stellen, huurt Guensberg zonder wichtigmacherei in een derde laag de mythologie in. De mythe heeft oerkracht. De tragische liefde van de middeleeuwse Tristan en Isolde, getoonzet door Wagner wiens muziek geregeld klinkt in het verhaal, is de belangrijkste. Met daarnaast de oudere, dionysische satermythes van lust, van bosgoden en woudmatjes. Nidia’s geliefde heet niet voor niks Wout. En Nidia Nidia, want Nietje (koosnaam) = Nietzsche = Nixe. Een nixe’ is een boosaardig nimfje dat je kunt paaien met cadeautjes (Roosje verlangt ze steeds) en dat onder water huist, wat wijst naar Tristans dood en naar het eind van Gods Samme. Genoeg analyse. Een verhaal dat zo krachtig het grote leed van de shoah spiegelt in het kleine’ leed van Nidia en haar kind, verdient meer dan een rontgenfoto. Saternacht is zonder twijfel een meesterwerkje. Ik koester het. Nidia schrijft dat ze moeder, vader en zoon Samme heeft verloren. Tegenover haar verlies staat als een monument van taal dit boek voor elke lezer die wil begrijpen waarom we dat ook al weer doen: leven.
Koen Eykhout