De herauten vieren feest

Haar stem uit het graf

Je had een naam, een mooie naam, die ik met mijn vinger in het natte zand schreef. De letters werden uitgewist door de golven. Ik denk je in de golven, in witte kopjes die breken, die vallen. Ik voel je treurigheid. In kleurige segmenten spreid ik me voor je uit, ben diminuendo, ben morendo, ben stilte. Er waren dagen, er waren nachten, er was een beperkte regelmaat van ’s ochtends wakker en ’s avonds moe. Er waren krentenbollen en kopjes thee en walnoten, er was witte wijn. Er waren boeken, er waren kranten. In je schoot, in je ogen die wazig werden, was er stilte met bijgeluiden. ‘Als dit geen liefde is.’ Het zou moeten zijn als een boom: wortel, stam, takken, twijgen die opgezogen worden in groen dat zich moe geworden laat vallen, prachtig verkleurd, verrot tot voeding wordt. Zo zou herinnering moeten zijn: ontstaan en vergaan en ontstaan. Opnieuw geboren worden, dat zou herinnering moeten zijn. De vijver was een spiegel, ondanks waterlelies en rietkragen, ondanks waterpest. Ik zag mezelf zitten, gehurkt naast de treur-es. Ik zei: ‘Dit ben ik, een schaduw, een uitsparing in de tijd.’ Ik zag je staan. Ik werd water, vuur, aarde, lucht. Tranen die druppelen. Verlangen sterft nooit. Alsof er twee werelden zijn, dacht ik. Een wereld die beweegt en uiteenvalt. Een wereld die blijft en stilgelegd ademt: natura morte. Alsof we samengroeiden in die wereld.

Dit kleine boek is een requiem van innerlijke dialogen: het onvermogen en de wensdroom van een vrouw om dicht bij een ander te zijn verzoenen zich in een laatste onherroepelijke daad. ‘In de geserreerde stijl,’ schreef Alle Lansu in Het Parool, ‘schuilt de kracht van dit kleine boek. Het bevat vele ontroerende passages, bij momenten is het zo scherp en pijnvol dat het je door je ziel snijdt.’

De Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst gaf voor dit boek een stimuleringsprijs.

 

De herauten vieren feest

Recensies

Het Parool, oktober 1992

In ‘De laatste deur’ zijn literaire zelfmoordencyclopedie, schrijft Jeroen Brouwers: “Zelfmoord, om kort te gaan, is niets anders dan het voortdurende, alledaagse, altijd aanwezige probleem van hoe te leven.” Het is een opmerking die oogt als een open deur, maar in een wereld waarin dood en leven het liefst als tegenpolen worden beschouwd, is een visie waarin ze als communicerende vaten worden verbeeld een welkome correctie. Ook Miriam Guensberg (1950), die in haar debuut Foto Jozef (1989) al een monumentje voor haar gestorven moeder oprichtte, doet in haar novelle De herauten vieren feest een poging om de dood dichter bij het leven te brengen. De novelle is een requiem voor een vrouw die met de nodige pillen achter de kiezen een vijver ingelopen is. Vanuit haar graf spreekt ze in afzonderlijke hoofdstukken tot haar minnaar, haar echtgenoot, haar promotor, haar vriendin, haar vader en haar ongeboren kind. Ook de achterblijvers komen aan het woord met hun herinneringen, gedachten en gevoelens bij haar dood. Gaandeweg ontstaat zo een portret van de hoofdpersoon en krijgen we steeds meer zicht op haar onvermogen te leven. Wat nu precies de doorslag heeft gegeven bij haar besluit en welk gevecht daar onmiddellijk aan vooraf ging, blijft overigens in nevelen gehuld, maar dat is, meen ik, een bezwaar van ondergeschikt belang. Het gekozen procédé – een koor van stemmen die in de ik-vorm heel direct de dingen zeggen die er toe doen, essenties verwoorden zonder in abstracties te vervallen -biedt een zee van ruimte, maar houdt ook het risico in dat het geheel verzandt in pathetische woorden. Guensberg balanceert af en toe op de rand, maar haar beheerste, precieze stijl vormt een feilloos vangnet. De korte, sobere zinnen volgen elkaar op in een ritmische cadans en op tijd zet de schrijfster een punt. Ze weet vaak in een paar trefzekere zinnen een wereld op te roepen of de kern van een verhouding te schetsen. Juist in die geserreerde stijl schuilt de kracht van dit kleine boekje. Het bevat vele ontroerende passages, bij momenten is het zo scherp en pijnvol dat het je door de ziel snijdt. De novelle begint met het hoofdstuk ‘De vrouw en haar minnaar’. Het is een detonerende en misleidende opening. In deze impressie van een doodgelopen romance wordt niet alleen niets voelbaar van de heftige passie waarvan sprake zou zijn geweest, het heeft bovendien een zweverige, etherische toon die het ergste doet vrezen. Je zou het boek bijna geërgerd terzijde schuiven. Ik ben blij dat ik dat niet heb gedaan, want afgezien van een paar cryptische uitglijders blinkt de rest van de getuigenissen juist uit door helderheid. Pijnlijk scherp zijn de beelden over het in vervlakking en vervreemding ontaarde huwelijksleven. “Misschien had ik toen moeten vertrekken, toen samen slapen wakker liggen werd.” Waar zijn we elkaar kwijtgeraakt, vragen man en vrouw zich af. Haar dood genereert een intimiteit die ze in het leven verloren waren. “Luister naar me!” roept de vrouw hem toe vanuit haar graf. “De dood verkiezen is een daad, ik kan weer bij je zijn.” In het hoofdstuk ‘De vrouw en haar promotor’ wordt duidelijk hoe ze is vastgelopen in haar dissertatie over Walter Benjamin. Haar these over een utopisch element in Benjamin’s filosofie blijft steken in dode woorden nu zij zelf haar bevlogenheid is kwijtgeraakt. “Ik had je zoveel willen vragen. Valt er te ontsnappen aan de dood van onze passie, aan de dood van illusie, aan de dood van ons geloof in het betere?” De confrontatie tussen de vrouw en haar vader is wat mij betreft het mooiste, aangrijpendste deel. Kort na haar geboorte heeft de vader zijn gezin verlaten. Later heeft hij haar uitgelegd wat hem tot die daad bracht. Vanuit haar graf zegt de vrouw: “Ik begreep je. De andere vrouwen, de koffers, het vreemde land, ja, ik begreep het. Dat maakte me niet minder droevig. En ook niet vergevingsgezinder: je had ook mij verlaten.” Het zijn dergelijke loepzuivere passages die de kracht uitmaken van deze novelle. Met De herauten vieren feest heeft Miriam -Guensberg een gaaf, klein, weemoedig herfstboekje geschreven. Een boekje waar je stil van wordt tijdens het lezen, een stilte die nog even blijft hangen als je het uit hebt.

Alle Lansu

Eindhovens Dagblad, november 1992

Drie jaar geleden debuteerde Miriam Guensberg met de korte roman ‘Foto Jozef’, waarin met behulp van filosofische overwegingen, bijbelse vergelijkingen en melancholische bespiegelingen getracht werd het dilemma tussen rationaliteit en hartstocht op te lossen. Ik was destijds niet de enige die onder de indruk was van het poëtisch proza van de schrijfster. Haast heeft Guensberg met haar tweede boek zeker niet gemaakt, maar het resultaat maakt het wachten meer dan goed. Met ‘De herauten vieren feest’ is zij er opnieuw in geslaagd een thematiek duidelijk te maken met weinig meer hulpmiddelen dan de wijze waarop ze de woorden rangschikt. Misschien nog wel meer door de woorden die niet te hoeven worden gerangschikt omdat ze zijn weggelaten. Het proza van Guensberg kent veel ‘wit’. In haar nieuwe roman draait alles om de zelfmoord van een jonge vrouw. De herauten van de dood staan haar toe nog één keer tot haar dierbaren te spreken over wat ze tijdens haar leven voelde en dacht. De aangesprokenen geven in gedachten hun eigen visie. Van een directe uitwisseling van gedachten en gevoelens tussen de betrokkenen is uiteraard geen sprake. MINNAAR De eerst aangesprokene in het boek is de minnaar van de vrouw, die ook getrouwd was. De relatie met de minnaar begon met haar ‘weet je hoe laat het is’ en eindigde onbepaalde tijd later met zijn ‘het kan niet meer tussen ons’. Meteen wanneer de vrouw aan het woord is, wordt duidelijk dat taal en woorden haar belangrijkste houvast vormden. De minnaar beaamt dat: ‘Je ademde woorden, voorzichtig, stootsgewijs.’ In een van haar brieven schreef ze ‘Als ik doodga, wil ik begraven worden, wil ik gedragen worden door mooie woorden.’ Ontroerend is vooral het gedeelte over de echtgenoot van de vrouw. Wanneer zij aan het woord is, wordt de huwelijkssleur treffend verwoord: ‘Sterk als de dood werd de vervlakking. De tijd holde uit. Ieder een eigen kant van het bed, met eigen slapeloosheid, eigen gissingen en eigen sentimenten.’ De stem van de echtgenoot verraadt te hebben geweten van haar overspel: ‘Toen je de symbiose, de goddelijke, erotische symbiose, stil, stiekem, hartstochtelijk in andere armen beleefde, was ik de ober, de loonslaaf.’ GEFAALD Beetje bij beetje krijgt de lezer meer inzicht in de persoonlijkheid van de vrouw, haar nihilisme, haar somberte en al wat haar verder richting zelfmoord dreef. In de verdere relaties die aan bod komen weerklinkt uit de mond van de vrouw steeds weer het besef gefaald te hebben. Gefaald om net als haar jeugdvriendin moeder te worden en daarin geluk te vinden: gefaald in haar promotieonderzoek omdat ze, zo meldt ze haar promotor, het verkeerde spoor was gevolgd. Haar zelfanalyse brengt haar tot de conclusie dat ze ‘was voor het leven, bang voor iedere dag een beetje doodgaan’. Liever dan dat koos ze uiteindelijk voor één dag heel veel doodgaan. In de slothoofdstukken richt de vrouw zich tot haar vader, waardoor inzicht in haar verleden ontstaat, en tot haar ongeboren kind: ‘Ik liet je niet bestaan, niet klein zijn om groot te worden.’ Het is moeilijk de neiging te onderdrukken nog veel meer uit het boek te citeren. Dat komt omdat elke zin precies weergeeft wat bedoeld is. Zelden verschijnt een boek waarin elk los onderdeel, van hoofdstuk via alinea en zin tot woord, een kunstwerkje op zich is. ‘De herauten vieren feest’ van Miriam Guensberg is wel zo’n boek: een schitterend kleinood dat nu al door mij wordt gekoesterd.

Ton Steijger

PUBLICITEIT 

Marjo Van Lijssel

+31(0)6 51 15 49 91

info@marjovanlijssel.nl

Marie-Anne van Wijnen 

020 – 379 29 39

publiciteit@uitgeverijdekring.nl

OPTREDENS 

Petra Heuveling Derijks

06 42 40 66 06

info@boekvanatotz.com

CONTACT 

miriamguensberg@hotmail.com

06 51 94 83 33

© Miriam Guensberg 2023